Heup Dysplasie (HD) is geen ziekte, maar wel een erfelijke aanleg. Honden met HD hebben een grotere kans om, meestal vóór de leeftijd van 6 jaar, de ziekte artrose (ook wel degeneratieve heupziekte genoemd, of degenerative joint disease, DJD) te ontwikkelen.
Honden met artrose hebben pijn en beginnen te manken.
Wat is HD: anatomie van het heupgewricht
De heup is een kogelgewricht waarbij de bolvormige dijbeenkop (de femurkop, of het caput femoris) past in de heupkom of bekkenkom (het acetabulum). Bij een goed heupgewricht zit de femurkop diep in het acetabulum verankerd door een stevig gewrichtskapsel en door pezen, die er voor zorgen dat de femurkop niet uit het acetabulum kan glijden. Wanneer de verankering onvoldoende stevig is, spreekt men van een gewricht met te grote losheid (“uitrekbaarheid”, typisch voor HD), en kan de femurkop tijdens belasting bij het lopen, naar buiten schuiven en zelfs uit het acetabulum glijden. Dat laatste wordt (sub)-luxatie (ontwrichting) genoemd.
Bij een goede heup is de contactzone tussen de femurkop en zowel de rugzijde als de voorzijde van het acetabulum voldoende groot, zodat de druk goed is verdeeld, en het gewrichtskraakbeen gelijkmatig wordt belast. Bij HD is de contactzone te klein, als gevolg van de losheid van het gewricht, en treedt plaatselijke overbelasting op van het kraakbeen dat snel uitslijt. Er ontstaat dan een beenderreactie met verandering, zogenaamde ombouw, van de botstructuur op de plaats waar de druk verhoogd is (randsclerose genoemd), alsook botaangroei tegen het gewrichtkapsel, wat aanleiding geeft tot osteofyten (“papegaaibekken”). Deze afwijkingen kunnen worden vastgesteld op de Röntgenopname en worden aanzien als typisch voor artrose.
Wanneer ontwikkelt mijn hond artrose van de heupen?
Honden zonder de erfelijke aanleg voor HD krijgen zelden artrose, tenzij op hogere leeftijd. Artrose kan immers ook voorkomen na de leeftijd van 6 jaar als gevolg van het verouderen van het gewrichtskraakbeen. Anderzijds ontwikkelt slechts een deel van de honden, die drager zijn van de erfelijke belasting, artrose. Het al of niet optreden van artrose is multifactorieel bepaald, wat betekent dat ongunstige externe omstandigheden een grote rol spelen. Belangrijke externe factoren zijn: te hoog lichaamsgewicht, foute samenstelling van de voeding, slechte behuizing, lichamelijke of psychische overbelasting, ongunstige milieufactoren en blootstelling aan giftige stoffen, enz.
Heup Dysplasie is erfelijk overdraagbaar
De erfelijke overdracht van HD is polygenisch, wat betekent dat meerdere genen betrokken zijn. De genen die HD overdragen zijn recessief en kunnen zich enkel uiten wanneer zowel de vader als de moeder (heterozygote) drager zijn van de ongunstige genen, en mits de nakomeling het “slechte” gen van beide ouderdieren erft (homozygoot). Sommige van deze genen hebben een sterkere invloed (majeure genen) dan andere (mineure genen). De betrokken genen zijn momenteel bekend voor enkele rassen. De complexe genetische overdracht heeft evenwel voor gevolg dat de genetische diagnose alsnog slechts een beperkte voorspellende waarde heeft.
De erfelijkheidsgraad (de mate waarin de kwaliteit van de heup wordt bepaald door de erfelijkheid, voorgesteld als h2 ) varieert tussen ongeveer 35% (h2 = 0.35) wanneer men zich steunt op de FCI-klasse, rond 60% (h2 = 0.64) voor het genetisch patroon, en ruim 70% (h2 = 0.74) voor de Norberghoek.
Diagnose van Heup Dysplasie
Vermits de waarde van de bepaling van het genotype alsnog beperkt is, wordt de diagnose van HD gesteld op grond van het uitzicht van de heup (het fenotype) op een radiografie of röntgenopname (Rx). Er wordt bij de beoordeling van de opname aandacht besteed aan een reeks van kenmerken die nauwkeurig worden gemeten en beschreven. Dit vereist dat de Röntgenopname technisch van uitstekende kwaliteit moet zijn, dat de hond in slaap moet worden gebracht zodat zijn spieren volledig ontspannen zijn, en dat de ligging van de hond op de radiografische tafel voldoet aan strikte voorschriften. Bij de beoordeling van de heupen wordt gelet op vier belangrijke kenmerken:
- de losheid van het gewricht, namelijk de mate waarin de dijbeenkop in het acetabulum past, respectievelijk er uit geschoven is,
- het deel van de femurkop dat bedekt wordt door het acetabulum aan de rugzijde van de hond (dorsale acetabulaire rand, DAR),
- de uitgebreidheid van de contactzone tussen femurkop en acetabulum,
- de aanwezigheid van tekenen van artrose, zoals botombouw of osteofyten.
Heup Dysplasie uitgedrukt in klassen volgens devoorschriften van de Fédération Cynologique Internationale (FCI)
Het toekennen van een HD klasse van A (uitstekend) tot E (ernstige artrose) gebeurt in overeenstemming met de richtlijnen die nauwkeurig zijn beschreven door de FCI. Helaas worden deze criteria in verschillende landen niet steeds op dezelfde wijze geïnterpreteerd, waardoor de beoordeling kan verschillen. De FCI heeft beslist dat de beoordeling van de Röntgenopnamen moet gebeuren in het land waar de hond is geregistreerd. De criteria zijn enkel geldig voor honden tot de leeftijd van 6 jaar. Beide heupen van de hond worden afzonderlijk beoordeeld, en het is de klasse van de minst goede heup die de uiteindelijke klassering bepaalt. De FCI erkent 5 klassen (A, B, C, D en E).
Vroeger werd er in België nog gewerkt met A1, A2, B1, B2, … om nog preciezer te specifiëren hoe goed de heupen in elkaar zaten, deze extra verdeling wordt echter niet meer gebruikt.
De Norberghoek en de berekening van de percentiele rangorde .
De erfelijkheidsgraad van de FCI-klasse is matig, en daarom heeft fokselectie op grond van de FCI-klasse slechts een beperkt effect op het vóórkomen(de prevalentie) van HD en artrose. Daarenboven zijn er voor elke hond die artrose ontwikkelt, als gevolg van een homozygote genetische samenstelling, minstens 4 “familieleden” die heterozygote dragers zijn van HD. Verder blijkt de prevalentie van HD zeer te verschillen bij verschillende rassen, namelijk te variëren tussen 70% en 1%.
Teneinde de heupkwaliteit, en in het bijzonder de strakheid, respectievelijk de losheid, van de heupgewrichten te beoordelen kan men gebruik maken van metingen, waarvan de Norberghoek de meest relevante is. Voor het meten van de Norberghoek wordt het centrum van de cirkel door de dijbeenkop van de linker en de rechter heup met elkaar verbonden. Daarna wordt de hoek gemeten tussen deze lijn en de lijn die het centrum van de cirkel door de dijbeenkop verbindt met de uiterste rand van de heupkam. Een grotere hoek wijst op een betere “inpassing” van de dijbeenkop in de bekkenpan, en dus een betere heupkwaliteit.
De anatomie van de heupen van honden van diverse rassen is erg verschillend. Dit blijkt onder andere uit het feit dat de verdeling van de Norberghoeken sterk uiteenloopt bij verschillende rassen. Het is daarom aangewezen de Norberghoek (de kleinste, dus minst gunstige van de twee) van elke individuele hond te vergelijken met de Norberghoeken opgetekend bij zijn rasgenoten. Dit wordt uitgedrukt als percentiele rangorde, waarbij een hogere percentiel overeenkomt met een betere strakheid van de heupen, en omgekeerd. Een percentiele rangorde hoger dan 50 betekent dat de strakheid van het heupgewricht van de betreffende hond beter is dan het gemiddelde van alle honden van dat ras, en omgekeerd.
Klasse A: Geen tekenen van heupdysplasie.
De femurkop is “congruent” met de bovenste (craniale) rand van het acetabulum, wat betekent dat de contactzone breed is, en dat de ruimte tussen de femurkop en het acetabulum nauw is en gelijkmatig. Het buitenste (laterale) deel van de craniale acetabulaire rand is afgerond en volgt tot op het uiteinde de rand van de femurkop bij de klasse A1. Wanneer het laterale deel van de craniale acetabulaire rand niet helemaal aansluit bij de femurkop, of de “congruentie” niet perfect is, wordt klasse A2 toegekend.
De richtwaarde van de Norberghoek bedraagt 105 graden of meer. Voor wat betreft deze richtwaarde moet evenwel rekening worden gehouden met verschillen tussen de verschillende rassen.
In de praktijk bedraagt de Norberghoek van de meeste heupen van klasse A meer dan 103.5°, wat overeenkomt met de richtwaarde volgens de FCI van 105° min 1.5°, zijnde de mogelijke fout op de meting. Uitgedrukt in percentiele rang hebben de meeste heupen van klasse A Norberghoeken die hoger zijn dan het 45ste percentiel van het betreffende ras.
Klasse B: Bijna normale heupen, of overgangsvorm
Heupen van klasse B worden niet als dysplastisch aanzien, maar ze voldoen niet aan de eisen om als strikt “normaal” te worden beschreven. Immers zijn de rand van de femurkop en het acetabulum niet helemaal congruent. De richtwaarde van de Norberghoek is nochtans 105° of meer. Onder klasse B worden ook die heupen gerangschikt waarbij de femurkop en het acetabulum wel congruent zijn, maar de Norberghoek kleiner is dan 105°, en het centrum van de cirkel doorheen de femurkop buiten de dorsale acetabulaire rand (DAR) valt.
Het toekenning van B1 of B2 wordt bepaald door de vorm van het laterale deel van de craniale acetabulaire rand. Loopt deze rand naar omhoog dan heeft de spleet tussen de femurkop en de rand van het acetabulum de vorm van een zandloper en wordt klasse B2 toegekend.
Klasse C: Lichte heupdysplasie
Deze klasse wordt toegekend aan een heup die tekenen vertoont van dysplasie, met hoofdzakelijk een te grote losheid van het gewricht.
Nu zijn de femurkop en het acetabulum niet congruent. De contactzone is beperkt, en de richtwaarde van de Norberghoek is 100°. Tevens kan het laterale deel van de craniale acetabulaire rand afgevlakt zijn.
De klasse C2 wordt toegekend wanneer er tevens tekenen aanwezig zijn van beginnende artrose, met name kleine osteofyten ter hoogte van de femurhals of aan de laterale rand van het acetabulum.
Klasse D: Matige dysplasie
Heupen van de klasse D vertonen een uitgesproken gebrek aan congruentie tussen de femurkop en het acetabulum, met subluxatie. De femurkop is dus bijna volledig uit het acetabulum ontwricht. Daarenboven is de craniale acetabulaire rand afgevlakt en/of zijn er kenmerken van artrose, namelijk osteofyten. De richtwaarde van de Norberghoek is 90° of meer.
Klasse E: Ernstige dysplasie
Bij de sterk artrotische heupen van klasse E zijn er belangrijke veranderingen aan de heupgewrichten met subluxatie of luxatie (ontwrichting) van femurkop die buiten het acetabulum ligt. De femurkop is niet meer bolvormig maar vervormd, namelijk afgeplat, of vertoont de vorm van een paddestoel. Er zijn ook andere tekenen van artrose, en de richtwaarde van de Norbergoek is kleiner dan 90°.
Tot besluit
Heupdysplasie is een zeer verspreide erfelijke aanleg die aanleiding kan geven tot artrose, waardoor de getroffen hond pijn lijdt en gaat manken. Ondanks het feit dat, voor sommige rassen, de afwijkende genen bekend zijn, wordt de opsporing van HD momenteel gesteund op het radiografisch beeld van de heupen. Voor een correcte beoordeling zijn vereist: een technisch perfecte radiografie, een juiste positionering van de hond, en een nauwgezette analyse van de opnamen. De nauwkeurige meting van de Norberghoeken, en de situering van de Norberghoeken van iedere individuele hond volgens een percentiele rangorde in vergelijking met zijn rasgenoten, helpen bij de fokselectie. De enige manier om de prevalentie van heupdysplasie te verminderen bestaat in het weren van alle aangetaste honden uit de fok. Daarbij wordt aandacht besteed aan de FCI-klasse en aan de Norberghoek.
Een ontevreden eigenaar kan beroep aantekenen tegen de bekomen uitslag. De beoordeling in beroep gebeurt door een internationaal erkende buitenlandse expert, en het resultaat in beroep is onherroepelijk.
Door Prof. em. Dr. med. Frank Comhaire
In samenwerking met de Nationale Commissie voor Skeletaandoeningen (NCSA)* en de Koninklijk Maatschappij Sint Hubertus (KMSH)
* Dr.vet. A. Criel, Dr.vet. C. Dassy, Dr.vet. P. Guevar, Prof.Dr.vet. F. Snaps
Nog ter info een kader met de verschillende soorten classificaties
Hip classification
FCI | Germany | Netherlands | Sweden | Switzerland | OFA | ||
No Signs of Hip Dysplasia | A | A1 | Normal | Negatief geheel | Utmärkt | Frei | Excellent Good |
A2 | Negatief neit | U.A. | |||||
Near Normal Hip Joints | B | B1 | Fast Normal | Transitional | I | I | Fair Borderline |
B2 | |||||||
Mild Hip Dysplasia | C | C1 | Leichte HD | Licht positief | Mild | ||
C2 | |||||||
Moderate Hip Dysplasia | D | D1 | Mittlere HD | Positief | II | II | Moderate |
D2 | |||||||
Severe Hip Dysplasia | E | E1 | Schwere HD | Positief | III | III | Severe |
E2 | Positief optima | IV | IV |
www.ascb.be